Zwarte Haan, 8 oktober 2016

Mooiste plek

BONNE STIENSTRA

Op weg naar Zwarte Haan tekenen zich al prachtige luchten af boven het wad. Hendrik Elings-luchten, denk ik. Bij een felrood ondergaande zon denk ik aan een andere kunstschilder: Jerre Hakse.

Staande op de dijk bij Zwarte Haan ontwaar ik op de grens van slik en gras drie mannen, camera’s met gigantische telelenzen in de aanslag. Ik loop naar ze toe en zeg: "Goedemor ..."

"Sitte", zegt de middelste streng.

Dat wil ik wel, maar het is er sompig. Dan maar steunen op één knie, die onmiddellijk nat wordt. De middelste vogelaar is Wil Grond uit Ingelum, links van hem zit Henk Laverman uit Wirdum, rechts Roland Kalé uit Amsterdam.

Het is maandagmorgen, half elf. Het is springtij, legt Grond uit. Over twee uren, om 12.25 uur om precies te zijn, staat het water op zijn hoogst. Dan komt het tot aan hun tenen. "Sjoch", zegt Grond, "dêr achter dat slyk, dat wetter, dêr komt it al, de floed."

Ik kom hjir al 63 jier", verduidelijkt hij zijn kennis. Hij onderbreekt zichzelf als er een zwerm vogels over het water scheert. "Sjoch, sjoch. Bontbekplevieren. Komme út Siberië, út Laplân." Ik noteer, hij dicteert: "Lapland mei twa p’s." Lappland.

Ze zijn op weg naar Afrika, Mauretanië. Hij voorspelt dat straks als het water op zijn hoogst is, je zomaar een paar flamingo’s voorbij ziet komen. Flamingo’s bij Zwarte Haan, nooit geweten

Laverman en Kalé zijn te gast bij Grond, zoals hij zo vaak gasten meeneemt naar deze plek. "It moaiste plakje fan Nederlân", zegt Grond.

Hij kan het weten, hij komt overal, overal waar zich bijzondere vogels aandienen. In Nederland, in Duitsland, in de Scandinavische landen.

Laatst belde een bevriende Duitse vogelaar. Die had een broedende ijsvogel gespot. Grond reed er naartoe, om foto’s te maken. 570 kilometer heen en terug, een hele dag onderweg voor een foto van een broedende ijsvogel. Ik hoefde maar 30 kilometer te rijden om mezelf terug te vinden op een fantastische plek. Prachtige wolkenpartijen, het zonlicht strijkt betoverend mooi over het wad. Verderop duizenden meeuwen. En af en toe weer een zwerm bontbekplevieren.

Van achteren naderen twee mannen met verrekijkers. Grond ziet ze en zegt: "Sitte."

Ze blijven even staan en keren dan schielijk terug naar de dijk. "Moatst hjir twa oeren fan tefoaren al wêze", zegt Grond, "oars fersteurst de fûgels."

Mijn broek is intussen kletsnat, slik kleeft aan mijn schoenen. De wind waait zachtjes uit het noorden. "Nije moanne, folle moanne. Dan hast draaiende winen", zegt Grond. "Dat wit Paulusma net, dy wit allinne mar hoe’t it waar west hat."

'Fan wat ik dy no lear
hast dyn hiele libben genot'

Grond leerde de gedragingen van het weer te interpreteren van een een oude visser uit de Westhoek. Zeven jaar was hij en de visser zei: "Fan wat ik dy no lear hast dyn hiele libben genot."

Zo zit ik daar een halfuurtje. Was de houding niet zo ongemakkelijk geweest, ik had er nog wel een paar uur kunnen verblijven, zo mooi is het er. Grond zegt: "Ik hie hjir ris in man fan tachtich jier by my. Hy belle my de oare deis op en sei: 'Ik ha de hiele nacht net slept, alles kaam by my binnen'."

Bron: BONNE STIENSTRA
column Leeuwarder Courant