Heerenveen, 30 mei 2020    

Opsjitte en avensearje

Links de commissaris van de koningin van Friesland, mr. H. Linthorst Homan, prins Bernhard, koningin Juliana en rechts burgemeester G. Rombout

Vorige week donderdag is in zijn woonplaats Heerenveen Gerrit Rombout overleden, die na een carričre van zevenendertig jaar bij de overheid in 1984 zijn ambt van burgemeester van het Bildt neerlegde en directeur werd van rederij Doeksen. Dat iemand uit het bedrijfsleven burgemeester wordt, komt wel vaker voor, in Fryslân bijvoorbeeld Wiebe Pitlo, die van Unilever (Knorr-soepen) in Gaasterlân-Sleat terecht kwam, maar het omgekeerde was toen een unicum.

Pieter de Groot

Gerrit Rombout is 89 jaar geworden. Het bericht van zijn overlijden bracht mij ineens terug in het ‘oude normaal’, toen Fryslân een lappendeken was van 44 gemeenten, die moest worden teruggestikt. Het voorliggende voorstel, terug naar 31 gemeenten, ontmoette veel weerstand, zoals in mei 1980 duidelijk werd op een hoorzitting in Ons Huis in Sint Annaparochie, waar minister van binnenlandse zaken Hans Wiegel de meningen kwam peilen. De noordelijke burgemeesters, ze waren met z’n elven, sloegen aan het ‘lantsjepikken’ , even einde- als zinloos. De lust moet Rombout toen al zijn vergaan. Ginds in Den Haag werd toch niet naar je geluisterd. De besluitvorming over de herindeling ervoer hij als een toneelopvoering: ‘De Twadde Keamer is de djoerste skouboarch, dy’t Nederlân subsidiearret’.

Na een ambtelijke loopbaan op respectievelijk de secretarie van Franekeradeel en de provinciale griffie, solliciteerde de geboren Dongjumer in 1966 naar de vacante burgemeesterspost op Vlieland. Een bewuste keus: hij hield van de Wadden, met zijn gezin bracht hij vaak de vakanties door op Terschelling. Het was geen gelopen race. Hij stond op het tweetal. Rombout, lid van de PvdA en onkerkelijk, had weliswaar de steun van commissaris van de koningin Linthorst Homan maar de antirevolutionaire minister van binnenlandse zaken Verdam had liever de kandidaat, die ter kerke ging. Pas nadat uit zijn nader onderzochte antecedenten bleek dat zijn ouders hervormd waren en zijn vrouw leidster van de zondagsschool was geweest, werd hij benoemd.

Teleurstellingen bleven hem daarna niet bespaard. In 1975 droeg de PvdA-statenfractie Rombout, een jaar eerder in de staten gekozen, voor als opvolger van gedeputeerde Paul Emile van Krevelen. Het gewestelijk partijbestuur stak er een stokje voor, omdat hij commissaris was bij rederij Doeksen. Hoewel hij bereid was dit commissariaat op te geven, vond hij de discussie zo onverkwikkelijk dat hij voor de eer bedankte: ‘Ik ha der in soad muoite mei hân, mar ik bin dan koart foar de kop. Efterôf bin ik bliid, want ik bin miskien te űnôfhinklik. Ik bin der de man net nei om oan de liedsbân fan in gewestlik bestjoer te rinnen.’

Vervolgens mislukte een sollicitatie in Opsterland, omdat het nota bene nu zijn eigen PvdA was die in de profielschets een voorkeur uitsprak voor een ‘kerkelijk meelevende’ burgemeester. Deze kwalijke verkettering zat hem zo hoog dat hij er nog eens op terugkwam toen hij na acht jaar afscheid nam van het Bildt. Daar was hij in 1976 als enthousiaste ‘doe-het-zelver’ begonnen, maar mocht hij naar eigen zeggen nu vooral ‘procedures bewaken’. Daarom had hij ook de uitnodiging afgeslagen om te solliciteren naar het vrijkomende ambt in Heerenveen. Bij Doeksen kon hij weer doe-mens zijn: ‘opsjitte en avensearje’. Toch ontkwam hij er niet aan woelige baren.

Bron: Leeuwarder Courant